De Smet Accountants - Februari 2024

Nummer 1 Februari 2024 [FISCAAL] [FISCAAL] [5] ■ Aftrek lumpsum vergt verband met alimentatie Het kan gebeuren dat in een echtscheidingsprocedure de civiele rechter in een beschikking bepaalt dat de ene ex-echtgenoot aan de andere ex-echtgenoot een lumpsumbetaling moet doen om zijn partneralimentatieverplichting af te kopen. De ene ex-echtgenoot kan de lumpsum aftrekken als (afkoop van) partneralimentatie. Tenminste, als hij aantoont dat zijn ex-echtgenoot in ruil voor deze lumpsumbetaling heeft afgezien van verdere partneralimentatie. Staat in de beschikking van de civiele rechter dat de ene ex-echtgenoot de lumpsum moet betalen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden? Dan is niet aannemelijk gemaakt dat met de lumpsum de alimentatieplicht is afgekocht. Als de lumpsum en de alimentatieverplichting elk in een afzonderlijk onderdeel van de beschikking van de rechter staan, wijst dat ook op het ontbreken van een verband tussen beide onderdelen. ■ Gewijzigd beleidsbesluit is onvoldoende voor heretikettering In een zaak voor rechtbank Zeeland-West- Brabant heeft een vrouw met haar echtgenoot een onderneming in de vorm van een maatschap en commanditaire vennootschap gedreven. Zij heeft haar woning op 1 januari 2018 aangemerkt als (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen. Nadat op 20 juni 2018 het besluit ‘waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privévermogen’ is gewijzigd, wilde de vrouw de woning aanmerken als privévermogen. Vervolgens claimde zij in haar aangifte IB/PVV 2018 een verlies van € 75.751 in verband met de overbrenging naar privé. Maar de Belastingdienst heeft dit verlies volgens de rechtbank terecht gecorrigeerd. Er was namelijk geen aanleiding om de woning alsnog als privévermogen aan te merken. Heretikettering is alleen mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw maakt niet aannemelijk dat zij begin 2018 een andere keuze zou hebben gemaakt als het nieuwe besluit al zou hebben gegolden. ■ In Nederland gevormde HIR blijft buiten objectvrijstelling Stel, een vennootschap koopt vastgoed in het buitenland en boekt de aankoopprijs af op een eerder gevormde herinvesteringsreserve (HIR). De vastgoedactiviteiten in het buitenland vormen een vaste inrichting. De vraag is dan of bij de berekening van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten de vrijval van de HIR ook onder de objectvrijstelling valt. Volgens rechtbank Zeeland-West-Brabant is dit niet het geval als de HIR is ontstaan bij de uitoefening van een onderneming in Nederland. Voor toepassing van de objectvrijstelling moet sprake zijn van winst die toerekenbaar is aan de buitenlandse vaste inrichting. ■ Onzakelijk doorlenen maakt geen btw-ondernemer Sommige tussenhoudstermaatschappijen lenen geld van hun moedervennootschap om dit tegen onzakelijke leenvoorwaarden door te lenen aan de kleindochtervennootschappen. Er is dan geen sprake van bedrijfsmatig of commercieel handelen, waarbij de tussenhoudstermaatschappij streeft naar een maximaal rendement. In dat geval is de tussenhoudstermaatschappij volgens hof Amsterdam geen ondernemer voor de btw. Voor woningen geldt de algemene regel dat sprake is van keuzevermogen als de ondernemer de woning voor minstens 10% zakelijk en voor minstens 10% voor privédoeleinden gebruikt. Anders is sprake van verplicht privévermogen of verplicht ondernemingsvermogen. Zolang de vennootschap de met Nederlandse ondernemingsactiviteiten gevormde HIR aanhoudt, is niet te zeggen dat zij heeft opgehouden uit haar onderneming in Nederland belastbare winst te genieten. Dit reserveren heeft immers tot gevolg dat boekwinst ter zake van in Nederland gelegen onroerende zaken in de toekomst nog in Nederland belastbare winst kan opleveren. Volgens het hof is een mogelijk van de kleindochtervennootschap te ontvangen dividend in beginsel geen tegenprestatie in de zin van de btw.

RkJQdWJsaXNoZXIy NTgwNDc=